Meteen naar de inhoud

Fossiele banden in het nieuwe academische jaar: verantwoord onderzoek

[Dit stuk hebben we origineel in het Engels geschreven, en vertaald met Deepl – excuses als er fouten in het Nederlands staan]

De opening van het academisch jaar van de Universiteit Leiden op 4 september 2023 stond volledig in het teken van de klimaatcrisis en duurzaamheid. De voorzitter van het College van Bestuur begon haar openingstoespraak met een verwijzing naar het impactvolle gesprek dat ze net buiten had gehad met activisten van Extinction Rebellion. Leden van Scientists For Future, Scientist Rebellion en End Fossil presenteerden hun standpunten tijdens de ceremonie.

Hoe anders was de opening van het academisch jaar aan de Technische Universiteit Eindhoven, waar het thema ‘Toekomstige verdiencapaciteit van Nederland en Europa‘ was. De voorzitter van het College van Bestuur zei in een interview tegen De Telegraaf: “Dan kunnen we later zeggen: ‘we hebben de klimaatdoelen gehaald, maar we hebben helaas geen maakindustrie meer’.” Masterstudent Sustainable Energy Technology Bram Boer stelde in een opiniestuk voor: “Wat als we het omdraaien? Dan kunnen we later zeggen: “We hebben een uitstekende maakindustrie, maar helaas zijn we het grootste deel van het leven op aarde kwijt.”

Wat heeft het komende academisch jaar in petto voor de fossiele banden van universiteiten? Vorig jaar nam een reeks universiteiten een besluit over het al dan niet verbreken van de banden met de fossiele industrie. De Vrije Universiteit (VU) was de eerste in april, een paar maanden later, aan het eind van een reeks discussies en debatten die open waren voor studenten en medewerkers, publiceerden de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Universiteit Utrecht hun besluiten. Aan de Universiteit Maastricht, die ook een verklaring aflegde, zullen deze discussies in het nieuwe academische jaar van start gaan.

Opening van het academische jaar in Leiden

‘Universiteiten verlenen legitimiteit’

Een belangrijk argument van degenen die campagne voeren voor het verbreken van de banden met de fossiele industrie is dat samenwerking met fossiele bedrijven – het uitvoeren van onderzoek voor en met hen, hen toelaten op carrièrebeurzen – hen legitimiteit verleent (een ‘social licence to operate‘) in de ogen van het publiek. Deze legitimiteit is onterecht, beargumenteren campagnevoerders, omdat dergelijke bedrijven het publiek en de wereldleiders misleiden over hun klimaatambities, waardoor echte klimaatactie wordt uitgesteld in een tijd waarin de kans om onder de 1,5°C opwarming te blijven snel kleiner wordt. Veel van deze bedrijven zijn ook betrokken bij mensenrechtenschendingen. Het feit dat deze bedrijven op de campus zijn – zeggen campagnevoerders – laat zien dat ze dit stilzwijgend goedkeuren en stelt deze bedrijven in staat om een eenzijdig verhaal aan studenten te presenteren. 

‘Aantoonbare inzet voor Parijsdoelen van cruciaal belang’

Op basis van deze of een soortgelijke redenering hebben twee universiteiten besloten de banden te verbreken met bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken en zich niet committeren aan de doelstellingen van het Parijs-akkoord. De VU kwalificeert dit met “op korte termijn”, wat alle grote bedrijven lijkt uit te sluiten die doorgaan met prospectie naar kolen, olie of gas: een brede consensus van onafhankelijk onderzoek stelt dat het openen van nieuwe olie- en gasvelden onverenigbaar is met de doelstellingen van Parijs. De Universiteit Utrecht rekent naast bedrijven ook organisaties mee (mogelijk met inbegrip van lobbygroepen zoals Element NL, of onderzoeksinstellingen zoals IFP Energies nouvelles), en zal alleen samenwerken met als ze zich “intensief en aantoonbaar inzetten voor het versnellen van de energietransitie” – een definitie die nog verder uitgewerkt moet worden in samenwerking met medewerkers en studenten.

‘Geen fossiele samenwerkingen, behalve…’

Ook de Universiteit van Amsterdam gaf een verklaring uit. Hoewel ze verklaren dat “we geen sponsoring zullen accepteren van Shell of andere bedrijven uit de fossiele brandstofindustrie”, schetsen ze ook de voorwaarden waaronder ze met hen zouden samenwerken: dat het project toewerkt naar de energietransitie en dat het onderzoek anders niet zou kunnen worden uitgevoerd. Dit is om drie redenen een aanzienlijk kleinere breuk met de status quo.

In de eerste plaats kunnen zelfs projecten die aan de oppervlakte lijken te werken aan de energietransitie een agenda voor fossiele brandstoffen dienen. Onderzoek aan de Technische Universiteit Delft onderzocht bijvoorbeeld hernieuwbare energiemethoden zoals drijvende windturbines en golfenergieconvertoren – voor gebruik bij offshore olieboringen.

De voorwaarde dat samenwerking aanvaardbaar is als onderzoek anders niet zou kunnen worden uitgevoerd, heeft zowel positieve als negatieve aspecten. Hoewel zich situaties kunnen voordoen waarin dit nuttig kan zijn (bijv. toegang tot gegevens over windmolenparken – verschillende fossiele bedrijven bezitten ook windmolenparken), maakt het ook systematische invloed van fossiele brandstofbedrijven mogelijk: dergelijke bedrijven kunnen middelen, gegevens of apparatuur beschikbaar stellen voor onderzoek dat op één lijn ligt met, of het minst verstorend is voor, hun bedrijfsstrategie – waardoor het onderzoek in de richting van deze technologieën wordt gestuurd. Een voorbeeld van zulke technologieën is CCS (Carbon Capture and Storage; koolstofopvang en -opslag): een veel hoger percentage van de financiering komt van olie- en gasbedrijven dan van andere “groene” technologieën – en dat is logisch. CCS kan bedrijven in staat stellen te beargumenteren dat ze hun activiteiten gewoon kunnen voortzetten. In veel gevallen, bijvoorbeeld bij de opwekking van elektriciteit, is de business case voor CCS niet steekhoudend ten opzichte van hernieuwbare alternatieven.

Ook niet-financiële samenwerkingen verdienen aandacht

Tot slot, zelfs als de UvA ervoor kiest om geen geld aan te nemen van fossiele bedrijven, zullen fossiele banden blijven bestaan, veel banden tussen universiteiten en fossiele bedrijven zijn namelijk niet in de vorm van donaties of directe financiering. In het Sustainable Industry Lab werken bijvoorbeeld leidinggevenden van ExxonMobil en BP aan “academische en beleidspublicaties”, samen met academici van de Technische Universiteit Eindhoven, Radboud Universiteit, MU, UvA en UU. Een ander voorbeeld zijn bijdragen in natura: De UU heeft drie overeenkomsten voor het lenen van apparatuur van organisaties die fossiele brandstoffen gebruiken, volgens hun transparantieverslag. Dergelijke bijdragen in natura zijn net zo goed een onderzoekssamenwerking als directe financiering, en onder de nieuwe regels van de UU lijkt het waarschijnlijk dat dit niet zou worden toegestaan (of voortgezet werk in het Sustainable Industry Lab ook zou tellen als een onderzoekssamenwerking is niet 100% duidelijk).

Behoefte aan duidelijke samenwerkingscriteria

In de verklaring van Universiteit Maastricht staat dat ze “open staan voor samenwerking met partijen die actief werken aan transitie, maar nog steeds deel uitmaken van het fossiele brandstofsysteem, vooral als er geen alternatieven beschikbaar zijn”. Hier zal het interessant zijn om te zien hoe de universiteit bepaalt wie er wel en niet bezig is met transitie. Telt een investering van 1,5% in duurzame energie mee? En wat betekent het als er geen alternatieven beschikbaar zijn?

Ze stellen ook dat “acuut stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen bijvoorbeeld onze hele voedsel- en gezondheidszorgsystemen zou doen instorten. Uitfaseren is een proces van jaren, zelfs decennia.” Dit is irrelevant voor de discussie over samenwerking met de fossiele industrie: het verbreken van de banden met fossiele brandstofbedrijven zal niet direct van invloed zijn op het gebruik van fossiele brandstoffen, maar campagnevoerders hopen dat het van invloed zal zijn op de legitimiteit van deze bedrijven in de ogen van het publiek (social licence to operate) en het vermogen om een eenzijdig verhaal te presenteren aan studenten. 

Meer discussies (en actie?) in het verschiet

De publicatie van een verklaring waarin een dialoog wordt aangekondigd en de intentie om hiernaar te handelen, geeft echter aan dat MU zich wil inzetten voor dit onderwerp. In het nieuwe academische jaar, terwijl Maastricht haar dialoog voert, zal bijna elke universiteit in Nederland hetzelfde doen: de Universiteit Leiden heeft onlangs haar huidige onderzoeksbanden met de fossiele industrie gepubliceerd voorafgaand aan een open debat op 27 september. Nu studenten en medewerkers – en dus ook actiegroepen – terug zijn van vakantie, belooft 2023-2024 een jaar van veel soul-searching te worden voor de Nederlandse academische wereld.

Laat ons weten wat jij verwacht via LinkedIn.